Skip to main content

1. De Hoge Raad en de dubbele premieplicht Rijnvarenden en 2. het Europese Hof van Justitie over de Cyprus-route

20 juli 2020
Frits Bienfait

Binnen een week zijn er twee belangrijke arresten gewezen over sociale zekerheid in het transportrecht: op 10 juli 2020 oordeelde de Hoge Raad over de zogenaamde dubbele premieplicht Rijnvarenden, en op 16 juli 2020 deed het Europese Hof van Justitie uitspraak over het werkgeversbegrip in de 883/2004 Verordening, inzake de zogenaamde Cyprus-route voor wegtransporteurs.

N.B. In beide kwesties was onze kantoorgenoot Marius van Dam als advocaat betrokken.

De Hoge Raad en de dubbele premieplicht Rijnvarenden 

Vorig jaar berichtten wij u over de uitspraak van het gerechtshof Den Bosch. Kortweg oordeelde het gerechtshof dat de gevolgen van dubbele premieheffing niet op de verzekerde, de werknemer, moesten rusten. Omdat de lidstaten (Nederland en Luxemburg) geen afspraken maken was dit wel het geval, en dus greep de rechter in. Het gerechtshof gaf een praktische oplossing: de in Luxemburg betaalde premies mogen op de in Nederland verschuldigde premies in mindering worden gebracht.

De Staatssecretaris stelde cassatie in van die uitspraak en op 10 juli heeft de Hoge Raad uitspraak in deze en in een aantal soortgelijke zaken gedaan. 

De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het gerechtshof. In het geval lidstaten het ten aanzien van een Rijnvarende met elkaar oneens zijn over de vraag welk recht van toepassing is, komt aan de Rijnvarende niet dezelfde bescherming toe die aan andere verzekerden wel toekomt onder de toepassingsverordening, en wel omdat op de Rijnvarende de zogenaamde Rijnvarendenovereenkomst van toepassing is, aldus de Hoge Raad als belastingrechter. De Rijnvarendenovereenkomst zet het systeem van afstemmen van premieplicht wanneer een werknemer in meer dan een lidstaat werkt, opzij. Er is dan geen ruimte voor verrekening van premies bij dubbele premieheffing (zoals het gerechtshof als een praktische oplossing had bestempeld), en het beschermingsmechanisme van de verordeningen, op grond waarvan er afstemming moet plaatsvinden tussen de heffende instanties van verschillende lidstaten, geldt evenmin. 

De lidstaten moeten geschillen onderling oplossen, niet de belastingrechter, aldus de Hoge Raad.

Het probleem is dat een Rijnvarende helemaal geen invloed op overleg tussen de lidstaten heeft. Is er geen oplossing, dan betaalt hij dus dubbel. Terecht heeft VVD kamerlid Lodders op 13 juli hierover Kamervragen gesteld. Een van die vragen is welke invloed de uitspraak van de Hoge Raad heeft op de toekomst van het overleg tussen de Staatssecretaris met Luxemburg en voor de oplossing voor de dubbele premieheffing van Rijnvarenden, welk overleg de Staatssecretaris samen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij brief van 17 december 2019 aan de Kamer had aangekondigd.

De uitspraak van de Hoge Raad heeft overigens alleen betrekking op situaties waarin de genoemde Rijnvarendenovereenkomst van toepassing is. Dat is niet zo als andere landen dan Nederland, Duitsland, Frankrijk, Zwitserland, België of Luxemburg betrokken zijn. Overigens zijn er ook nog oplossingen denkbaar waarbij er verzoeken worden gedaan aan de SVB om in overleg met de Luxemburgse autoriteiten, Luxemburgs sociaal verzekeringsrecht van toepassing te laten zijn. Weigert de SVB, dan is beroep mogelijk bij de sociale verzekeringsrechter, en uiteindelijk bij de Centrale Raad van Beroep. Dat is dus een andere route dan die langs de Hoge Raad als belastingrechter.

De discussie over dit onderwerp zal nog wel even voortduren.

Link: Uitspraak van de Hoge Raad 10 juli 2020.

Het Hof van Justitie EU en het werkgeversbegrip in de 883/2004 Verordening (Cyprus route).

Met de uitspraak van het Europese Hof van Justitie is duidelijkheid gekomen over de vraag wat het begrip ‘werkgever’ inhoudt in de 883/2004 Verordening. De zaak ging over internationale wegchauffeurs die in Nederland wonen en in loondienst van een Cypriotische werkgever waren getreden. Deze werkgever had met Nederlandse vervoerders managementovereenkomsten gesloten met betrekking tot de vrachtwagens. In enkele gevallen waren chauffeurs eerst uit dienst gegaan van de Nederlandse wegvervoerder om vervolgens via de Cypriotische onderneming hetzelfde werk te blijven verrichten, naar oordeel van het SVB onder feitelijk gezag van de(zelfde) Nederlandse wegvervoerder.

In de onderhavige zaak had de Centrale Raad van Beroep préjudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie gesteld, specifiek over de vraag wie als werkgever onder de sociale zekerheidsverordening nr. 883/2004 te gelden heeft. De werkgever in Cyprus, of de Nederlandse wegvervoerder?

Het persbericht van het Europese Hof van Justitie vat het als volgt samen:
“Het Hof heeft allereerst opgemerkt dat in verordening nr. 1408/71 en verordening nr. 883/2004 nergens ter bepaling van de betekenis van de begrippen „werkgever” en „personeel” naar de nationale wetgevingen of praktijken wordt verwezen. Derhalve moet aan deze begrippen een autonome en uniforme uitlegging worden gegeven waarbij niet alleen rekening wordt gehouden met de bewoordingen waarin die begrippen zijn vervat, maar ook met de context van de relevante bepalingen en met de doelstelling van de regeling in kwestie.
Aldus is niet beslissend hoe het werkgeversbegrip in nationale wetgeving van lidstaten wordt gedefinieerd. De elementen die maken dat een verhouding een arbeidsverhouding is, worden feitelijk bepaald aan de hand van zowel de omstandigheden van het geval als de bedoeling van de regeling."

Of, zoals het in de uitspraak (r.o. 57 en 60) staat:"dat de onderneming waarbij de werknemer „gewoonlijk werkzaam [is]” respectievelijk waaraan de werknemer „normaal verbonden is” in de zin van die bepalingen, de onderneming is onder het gezag waarvan hij staat, wat moet blijken uit alle omstandigheden van de tewerkstelling in kwestie (zie in die zin arresten van 5 december 1967, Van der Vecht, 19/67, EU:C:1967:49, blz. 443, en 10 februari 2000, FTS, C‑202/97, EU:C:2000:75, punt 24). 
Aldus gaat het om "de objectieve situatie waarin de betrokken werknemer zich bevindt, alsook met alle omstandigheden van zijn tewerkstelling."

Na een feitelijke beschouwing over de vraag hoe invulling werd gegeven aan de gezagsverhouding en de overige omstandigheden oordeelde het Hof dat in dit geval de Cypriotische werkgever niet en de Nederlandse transportmaatschappij die de chauffeurs instrueerde, het gezag uitoefende en dus wel als de werkgever in de zin van de 883/2004 Verordening moet worden beschouwd. De Centrale Raad van beroep zal nu met inachtneming van dit oordeel over de zaak beslissen.

Link: Persbericht Hof van Justitie EU
Link: Uitspraak van het hof van Justitie 16 juli 2020

Meer nieuws